Het retributiereglement voor de invorderingskosten van niet-fiscale vorderingen dient hernieuwd te worden.
Het OCMW heeft uitsluitend niet-fiscale vorderingen.
De niet-fiscale vorderingen worden elektronisch of op papier afgeleverd. Aan de debiteuren wordt een betaaltermijn verleend van 30 dagen vanaf de dag volgend op de factuurdatum. Klachten of bezwaren worden meegedeeld aan de contactpersoon of dienst vermeld op de factuur. Bij niet of onvolledige betaling binnen deze 30 dagen wordt een kosteloze eerste herinnering bezorgd en een bijkomende betaaltermijn van 15 kalenderdagen toegestaan.
Een laatste aanmaning wordt aangetekend verstuurd. Hierin wordt vermeld dat in de volgende fase een dwangbevel zal worden overgemaakt bij deurwaardersexploot indien het totaal openstaand bedrag niet wordt vereffend binnen de voormelde termijn van 15 kalenderdagen vanaf de dag volgend op de herinneringsdatum.
Er kan voor alle vorderingen een afbetalingsplan aangevraagd worden bij de financieel directeur voor het verstrijken van de betalingstermijn van de laatste herinnering. De financieel directeur beslist om al dan niet in te gaan op de aanvraag en brengt de debiteur op de hoogte. Het bedrag moet telkens tegen de afgesproken vervaldatum worden gestort. Bij een niet-tijdige betaling komt de regeling te vervallen en wordt het resterende bedrag onmiddellijk en volledig opeisbaar.
Als bovenstaande procedure niet leidt tot inning van de vordering, wordt overleg gepleegd met de sociale dienst van het OCMW, vooraleer over te gaan tot opmaak van een dwangbevel. Hierdoor wordt in het debiteurenbeheer rekening gehouden met de bestrijding en voorkoming van armoede.
De financieel directeur kan bij niet-betaling een dwangbevel uitvaardigen, geviseerd en uitvoerbaar verklaard door het vast bureau om onbetwiste en opeisbare niet-fiscale schuldvorderingen in te vorderen.
De opmaak van dwangbevelen is het noodzakelijke sluitstuk in het debiteurenbeheer en een cruciaal element voor gezonde financiën.
De debiteuren worden via bovenstaande procedure goed op de hoogte gebracht van de uiterste vervaldatums. De betalingsopvolging veroorzaakt personeels- en administratieve kosten. Het aanrekenen van invorderingskosten dient op een efficiënte manier te worden georganiseerd, zodat de invordering van deze invorderingskosten zelf niet leidt tot onnodige administratieve lasten en bijkomende kosten. Het is bijgevolg aangewezen de invorderingskosten aan te rekenen voor de opmaak van een dwangbevel.
Voor het bepalen van de administratieve kosten moet minstens rekening gehouden worden met onderstaande elementen:
Deze invorderingskosten staan niet in relatie tot de bedragen van de in te vorderen facturen. Ze zijn identiek voor facturen met kleine en grote bedragen waardoor in het verleden geen onderscheid gemaakt werd. De retributie voor de invorderingskosten ten bedrage van 25 euro werd per vordering toegepast.
In dit reglement wordt wel rekening gehouden met het bedrag van de vordering(en) en wordt de retributie per dossier (per dwangbevel) toegepast in plaats van per vordering.
Het is billijk om de bovenstaande procedure bijzonder soepel toe te passen bij vorderingen betreffende de recuperatie van specifieke uitgaven voor de sociale dienst, gezien de bijzondere financiële situatie waarin de debiteuren zich bevinden. Het is eveneens aangewezen om deze debiteuren vrij te stellen van de retributie voor invorderingskosten van niet-fiscale vorderingen, zodat het debiteurenbeheer in dit specifiek geval nog meer rekening houdt met het beleid rond de bestrijding en voorkoming van armoede.
Het is aangewezen om besluit van de Raad voor Maatschappelijk Welzijn van 14 januari 2019 betreffende het vaststellen van een tariefreglement voor de invorderingskosten van niet-fiscale vorderingen op te heffen vanaf 1 januari 2026.
De ontvangsten en uitgaven van het OCMW moeten in evenwicht gehouden worden. Het hernieuwen van deze retributie is budgettair noodzakelijk.
De artikelen 41 en 162 en 173 van de Grondwet.
De artikelen 77 en 78 §2 17°/1 inzake de bevoegdheden van de Raad van maatschappelijk welzijn, artikel 177 inzake invordering van fiscale en niet-fiscale ontvangsten, 286, 287, 288 en 326 tot en met 341 van het decreet over het lokaal bestuur van 22 december 2017 en latere wijzigingen.
De artikelen 1, 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen.
Het bestuursdecreet van 7 december 2018 en latere wijzigingen.
Het tariefreglement van 14 januari 2019 voor de invorderingskosten van niet-fiscale vorderingen.
Artikel 1:
Het besluit van de Raad voor maatschappelijk welzijn van 14 januari 2019 betreffende het vaststellen van een tariefreglement voor de invorderingskosten van niet-fiscale vorderingen wordt opgeheven vanaf 1 januari 2026.
Artikel 2:
Er wordt een retributie geheven voor invorderingskosten van niet-fiscale vorderingen die voortspruiten uit door de Raad van maatschappelijk welzijn vastgestelde reglementen beginnend op 1 januari 2026 en eindigend op 31 december 2028.
Artikel 3:
De retributie wordt opgelegd bij invordering via dwangbevel aan de debiteuren die niet betaalden binnen de gestelde betaaltermijn, na voorlegging van een factuur, vervolgens een 1e herinnering en ten slotte een 2e herinnering per aangetekende zending.
Artikel 4:
Het bedrag van de retributie bedraagt:
Artikel 6:
De retributie wordt gevoegd bij het bedrag van de openstaande vordering(en).
Artikel 7:
Bij onvolledige betaling wordt eerst de retributie voor invorderingskosten aangezuiverd en vervolgens wordt de niet-fiscale vordering gedeeltelijk aangezuiverd.
Artikel 9:
Overeenkomstig de artikelen 286 en 287 van het decreet lokaal bestuur zal deze beslissing worden afgekondigd en bekendgemaakt.
Artikel 10:
Overeenkomstig artikel 330 van het decreet lokaal bestuur brengt het de Raad voor maatschappelijk welzijn de toezichthoudende overheid op de hoogte van de bekendmaking op de webtoepassing.